Gabriël van den Brink – Sociale VraagstukkenIn het boek “Ruw ontwaken uit een neoliberale droom” analyseert Gabriël van den Brink de oorzaken van maatschappelijke onrust en de groeiende tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. Hij concludeert dat het neoliberalisme op zijn retour is en dat we een tijd tegemoet gaan waarin gemeenschapszin en samenwerking weer belangrijker wordt. Een ideale voedingsbodem voor nieuwe coöperaties, maar ook een tijd waarin gevestigde coöperaties zich opnieuw moeten uitvinden. Aan de hand van (historische) filosofen en wetenschappers schetst Van den Brink de ontwikkelingen van de laatste eeuwen. In het bijzonder staat hij stil bij de laatste decennia waarin waarden zoals zorgzaamheid en betrokkenheid naar de achtergrond gedrukt zijn, terwijl ze van oudsher erg belangrijk waren in de Nederlandse samenleving. Het marktdenken is dominant geworden en burgers werden op steeds meer domeinen als klant gezien.
Van den Brink stelt dat historisch gezien er altijd twee waarden in samenlevingen aanwezig zijn die strijden om voorrang: competitie en coöperatie. Na een periode van liberalisme waarbij competitie centraal staat ziet hij nu juist een samenleving die verlangt naar coöperatie, opgevat als een vorm van vrijwillig samenwerken.

Hij ziet deze “derde weg” (tussen kapitalisme en socialisme) als de meest duurzame en doeltreffende weg voor de toekomst, zonder dat daarmee een tegenstelling tussen gemeenschap en individu ontstaat. In hoeverre is het een constante pendule waarbij in het ene tijdperk competitie dominant is en in het andere tijdperk coöperatie? “De twee factoren competitie en coöperatie zijn in ieder tijdsgewricht en in iedere samenleving werkzaam. Dat is een soort eeuwige waarheid. De balans tussen deze twee factoren verandert echter steeds in de loop van de tijd. In de ene periode is het egoïsme dominant, in de andere periode staan vormen van solidariteit voorop. Zo wilde men in de jaren ’80 van de vorige eeuw af van de gemeenschapszin en de normering vanuit het collectief. De overheid ging sturen op concurrentie en individuele verantwoordelijkheid. Nu is sfeer zodanig dat we weer meer de coöperatieve verbanden zien ontstaan in bijvoorbeeld lokale gemeenschappen en rond thema’s zoals duurzaamheid en zorg waarbij wordt uitgegaan van samenwerking en gedeelde verantwoordelijkheid.” Is de huidige coöperatieve voedingsbodem vergelijkbaar met die van 100-150 jaar geleden?


“Net als ruim een eeuw geleden beleven we nu een coöperatieve golf. De nieuwe coöperaties lijken
op het eerste oog heel anders dan die aan het einde van de negentiende eeuw. Toch zijn er veel
paralellen. Zo was de aanleiding gelijk: ook toen was er een liberale hegemonie waarin het
marktdenken de samenleving sterk veranderde. Hoewel lokale gemeenschappen destijds erg
belangrijk waren, werden deze door industrialisatie en marktdynamiek in toenemende mate
ondermijnd. Dat zorgde voor spanningen in plaatselijke gemeenschappen en maakte dat boeren,

arbeiders en middenstander onder druk kwamen te staan. Coöperaties zorgden voor nieuwe
verbanden als antwoord op de erosie van gemeenschappen.”

Waarin verschillen de nieuwe coöperaties van die gevestigde coöperaties?
“Het beeld van oude coöperaties is dat ze vooral op materiële zaken zijn gericht en dat de nieuwe
meer een immateriële koers volgen. Toch zijn ze in de basis vergelijkbaar. Ook de oudere coöperaties
streefden een mix van materiële en immateriële doelen na. In het katholieke zuiden hadden ze vaak
een geestelijk adviseur die erop toezag dat deze immateriële doelen geborgd werden. Denk aan
zaken als de culturele verheffing van hun leden of het zorgen voor continuïteit op lange termijn.
In de loop van de tijd zijn deze immateriële doelen echter op de achtergrond geraakt. Coöperatieve
ondernemingen volgen nu de tucht van de markt en lijken steeds meer op andere ondernemingen.
Dat is ontegenzeggelijk een van de belangrijkste valkuilen voor coöperaties. Juist de immateriële
waarden zorgen voor een sterk collectief en onderlinge verbondenheid.”

Wat is er nodig om de nieuwe coöperaties zich te laten ontwikkelen?
“De voedingsbodem is momenteel rijk genoeg en daardoor ontkiemen veel nieuwe coöperaties. Dat
gebeurt spontaan en de tijdsgeest werkt daaraan volop mee. De overheid reageert pas in een laat
stadium en veelal vanuit de reflex dat deze nieuwe initiatieven op dezelfde wijze behandeld moeten
worden als alle andere. Het kader van wet- en regelgeving is echter meer op beginselen van
competitie dan van coöperatie gebaseerd. Dat past dus niet. De overheid moet rekening houden met
de eigen dynamiek van coöperaties en op basis daarvan te kijken wat nodig is. Je moet de natuur een
beetje helpen en haar niet onder een te streng regime brengen.”

Wat betekent het nieuwe tijdsgewricht voor de gevestigde coöperaties?
“Het macroperspectief dat ik schetste over maatschappelijke veranderingen lijkt me ook op de wat
oudere Nederlandse coöperaties van toepassing. De coöperatie is een mini-maatschappij waarbij
ondernemerschap en gemeenschap samengaan. Eerder noemde ik al dat burgers steeds meer
consument worden. Dezelfde ontwikkeling zie je bij coöperaties die hun leden als klant behandelen
terwijl de leden zelf hun coöperatie slechts als een zakelijk bedrijf behandelen.
Dit wordt versterkt door de grote schaal van oudere coöperaties met vele duizenden of soms wel
miljoenen leden. Hierdoor wordt het menselijk contact vaak minder, ofschoon dat een belangrijk
element in de coöperatie is. Deze coöperaties zijn zich gaan richten op de transactierelatie met het
lid: het lid als klant of leverancier. Klanttevredenheid is echter een verkeerde parameter om de
prestatie van een coöperatie te beoordelen, omdat het alleen de bedrijfskant en niet de
verenigingskant belicht.
Ook deze coöperaties moeten een nieuwe balans vinden zodat er weer een gedeelde
verantwoordelijkheid kan ontstaan.”

Wat adviseer je deze grote oudere coöperaties?
“Behalve door een grote schaal kenmerken deze coöperaties zich vaak ook door een heterogeen
ledenbestand. Dat maakt het ingewikkeld om als leden samen doelstellingen te formuleren. Bijgevolg
gaat men dat gesprek vaak uit de weg en beperkt het denken zich tot de middelen in plaats van de
doelstellingen: dus over het hoe in plaats van over het waarom. Het revitaliseren van coöperaties
vraagt dat je met regelmaat (eens in de 5 – 10 jaar of bijvoorbeeld wanneer er een belangrijke
verandering in de markt plaatsvindt) met leden het gesprek aangaat over het waarom van de
samenwerking en nagaat welke immateriële waarden je met elkaar deelt. Overigens denk ik zelf dat
die waarden heel anders dan 10 jaar geleden zijn.”
Quote 1:
“Competitie en coöperatie strijden om voorrang”
Quote 2: “Coöperaties hebben het meer over het hoe dan over het waarom”

Gabriël van den Brink was hoogleraar
(maatschappelijke) bestuurskunde aan de
Universiteit van Tilburg, in 2015 is hij
overgestapt naar de Vrije Universiteit waar hij
doceert over lijnen van filosofische
bestuurskunde

Interview Gabriël van den Brink